“Je moet kijken als je gaat inhalen,” schreeuwt de vrouw vanuit de auto tegen me. Een seconde daarvoor stond ik te wachten voor het stoplicht. Iets daarvoor had ik fietsend een andere sportieve weggebruiker – een fietser dus – ingehaald. Dáárvoor wachtte ik met inhalen om een automobilist voor te laten gaan die ik aan had zien komen. Pas daarna zette ik mijn inhaalactie in. Want ja, ik hád gekeken. Achter me hoorde ik nog een auto aankomen, maar aangezien het naderende stoplicht op rood stond – en ik dacht dat de auto nog wat verder was – vond ik het mijn beurt. Daar dacht de dame in de wagen achter me anders over. Ze toeterde en gebaarde naar me. Ja, alsof ik zojuist haar kansen op een beter leven had verpest – of iets anders vervelends. Maar ik had alleen de snelheid uit haar rit gehaald. Eigenlijk niet eens, want het stóplicht stond op rood. Ze moest sowieso wachten.
Ik was óók heel boos en deed iets wat ik meestal niet doe: ik reageerde. Ik gooide mijn arm in de lucht en riep dat ze normaal moest doen. Eén van de domste en simpelste reacties die je kunt hebben, want wat is dat normaal voor iemand? En daar stond ik dus, wachtend voor het stoplicht. Gelukkig naast de automobilist die ik wél voor had laten gaan. Achter me stopte de man die ik voorbij was gesjeesd. Tot dusver had mijn inhaalactie dus weinig nut gehad. De meneer vroeg of ik ruzie had. Waardoor ik mijn frustratie een klein beetje kon uiten. Hij was het met me eens: “We hebben evenveel recht. Vervelend hè, van die zeurende mensen. Zijn er te veel van in de wereld.” Ik hoopte dat de zeikerd in de auto het ook hoorde.
Misschien wel, want tijdens mijn korte gesprek zag ik dat ze haar raampje open had gedraaid. De felle tante – dat had ik al ondervonden – was nog niet klaar met me. De tr*t. Ze moest zeker nog even iets zeggen. Hier zijn we dus op het punt aangekomen waarop ze tegen me schreeuwt dat ik ‘moet kijken als ik ga inhalen’. Ja, vertel me iets nieuws. Dat begreep ik de eerste keer al. Ik schudde mijn hoofd een beetje en hoopte dat ooggetuigen niet zouden denken dat ík de aso was in dit verhaal. Deze vrouw heeft duidelijk problemen met (het onderdrukken) van haar heftige emoties. Ik was daar alleen de dupe van.
Goed, voordat ik iets terug kon zeggen – en dat wilde ik opeens toch heel graag – was ze al meters voor me. Ik hoopte dat ze ergens tegenaan zou rijden – zonder anderen daarmee kwaad te doen, hoor. Ik baalde dat ik altijd te laat bedenk wat ik had moeten zeggen. In dit geval was het iets als ‘jíj moet op het verkeer vóór je letten, hóóóór’. Nee, alsnog niets waarmee je indruk maakt. De frustratie sloeg pas echt in op het moment dat ik me bedacht dat ze zich in de loop van de dag vast niet schuldig zou gaan voelen. Zo iemand leek ze duidelijk niet. Ze zou niet eens begrijpen dat ook zij fout zat. Ja, ik had ondertussen wel bedacht dat ik op zich beter even had kunnen wachten. Zij was duidelijk niet zo iemand die háár fouten in zou zien. En tóén deed ik iets wat ik wel vaker doe, want ook ik heb mijn emoties vaker dan eens niet onder controle. Ik begon te huilen van woede. Maar gelukkig waren er buiten die auto wél allemaal zonnestraaltjes aanwezig. En had ik dus mijn zonnebril op.
Plaats een reactie